Hij was de zoon van Cornelis Ackersdijck en Johanna Nicolaï Scheer en afkomstig uit Rotterdam. In juni 1651 werd hij ingeschreven als poorter van ´s-Hertogenbosch. In november van het jaar daarop werd hij door de hoogschout, Hendrick van Bergaigne, in dienst genomen als stadhouder ofwel als zijn plaatsvervanger. Hij was tevens regent van het stadsarmenweeshuis en woonde in de Kerkstraat. In 1653 trad Martinus Ackersdijck in het huwelijk met Mechtelt (Mathilde), dochter van de Bossche schepen Joost Aerts Canters. Uit dit huwelijk werden verscheidene kinderen geboren, onder wie de zonen Hendrik en Cornelis die beiden na een rechtenstudie een plaats in de Bossche schepenbank verwierven en zoon Herman die zich als advocaat in Den Haag vestigde. De zoon Hendrik, 1658-1702, raad in de stad, huwde in 1691 Maria Chatvelt en ze schonk hem een zoon Willem Cornelis, (1697-1757) meester in de rechten die in 1725 met Maria Adriana van Eck trouwde en in 1742 een huis in de Peperstraat kocht, nummer 14/16. Hij was schepen in de stad. In 1735 werd uit dit huwelijk weer ene Willem Cornelis (1735-1794) geboren. Hij huwde Anna Fran(c)ken (1740-1791) en uit dit huwelijk kwam weer een Willem Cornelis voort die leefde van 1760 tot 1843. Deze laatste is de meest bekende uit de genoemde vijf generaties Ackersdijck en naar hem is in 1937 de Ackersdijckstaat genoemd, gelegen in 'De Vliert'. Hij huwde in 1783 Maria Cornelia Bowier (1753-1827). Hun zoon Jan (1790-1861) is ook een zeer illustere nakomeling uit deze familie. Terugkomend op voorvader Martinus Ackersdijck (de betovergrootvader van Willem Cornelis die leefde van 1760 tot 1843) die zijn carrière in 1651 in onze stad begon. Zijn voornaamste taak was het toezien op de openbare orde. De handhaving van de ´plakkaten´ die de openbare uitoefening van de katholieke religie verboden kwam hierbij op de eerste plaats. In de volksmond werd hij bekend als ´papenvanger´. Hij hield een ´Memoriael´ bij over de invallen die hij deed tijdens Roomse diensten in de ´geheime bedehuizen´ (meestal ´schuilkerken´ genoemd). Hij arresteerde priesters, beboette hen, evenals de eigenaren van de woningen waar de diensten plaatsvonden en de aanwezige gelovigen. Zijn dagboek bevat details over zijn verstoringen in de schuilkerken gedurende de periode november 1652 tot 1673. Helaas zijn veel pagina´s van zijn ´Diarium´ verloren gegaan. Zijn verslagen beginnen meestal zo: 'Den letsten januarij ... gestoort een paepsche conventicule dewelcke wierdt gehouden achter de huysinge genaempt' ... en eindigde met de opgelegde poene: 'ende is voor het huys betaelt de volle peene van driehondert gulden ...' Niet altijd ging zo'n verstoring van een leien dakje. In de 'Kroniek van het St. Geertruiklooster', p. 389 staat de volgende gebeurtenis beschreven die Martinus niet goed is bekomen. 'Int jaer als boven (1673) de 22 october sijnde sondag is de heer Martinus Ackersdijck, stadthouder alhier, geadsisteerd met de dienaers van de Corte Stocken gecomen ten huijsse van Catarina van Druenen, staende achter de Tolbrug ofte in de kerck, daer pater Christoffel Dolre jesuit was dienst doende, alsoo hij stadthouder geïnformeert was; ende daer gecomen sijnde om te stooren, is door verschijde borgers ende soldaten alsoo bejegent geworden ende met gewelt gerepauseert, dat hij niet alleen met stoelen ende bancken, mitsgaders ontrent de twintich bloote rapiers uijt de vergaderinge gedreven ende vervolgt is met sulcke vehemente verwoethijt, dat hij buijten de deure ende op de publiecke straete sijnde, aldaer noch over een bierwagen terneder was gestort geworden; maer oock verschijde slaegen, soo binnen als buijten de deure bij hem ontvangen, hem noch geïnfligeert was een seer periculeuse wonden int hooft, penetrerende tot in het pericranium, ende alnoch een diepe steeck met een moortpriem int dick van sijn lijff; sulxs om de rasende furie van die menschen te ontgaen ende sijn leven te salveren, genootsaeckt is geworden sonder hoet ofte stock hem te retireren in het huijs van den naesten chirurgijn, lopende ondertussen het bloet van den hooffden tot de voete in groote quantitijt alle sijne clederen langs, tot over de straet toe; hem noch een extra ordinair geschreuw ende gejuijch volgde' ... Martinus Ackersdijck kreeg zijn graf en grafzerk in de Sint Jan in 's-Hertogenbosch; de grafsteen is uit maaskalksteen gehouwen en meet 130 bij 225 cm. 'HIER LEET BEGRAVEN DE HEER MARTINUS ACKERSDICK IN SYN LEVE STADTHOUDER DER STADT EN MEYERYE VAN SHERTOGENBOS STERFT DEN 24 NOVEMBER ANO 1674. |
V.A.M. Beermann, Stad en Meierij van 's-Hertogenbosch van 1648 tot 1672 (1946) 124, 125
Jan van Oudheusden en Harry Tummers, De grafzerken van de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch (2010) II. 140; III. 238-239
Varia Historica Brabantica III (1969) 216
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 125
Aart Vos, Burgers, broeders en bazen (2007) 363